‘Neen, nicht Alida, ik heb er niets mee.’
‘Het lijkt me wel gezellig, Vreeswijk.’
‘Gezellig? De hele dag naar die vunzige grijns van zo’n tuinkabouter kijken?’
‘Nou, je hebt in ieder geval aanspraak.’
‘Aanspraak? Je gaat toch niet tegen een stenen pop kletsen, Alida?’
‘Wat doe ik nu dan? – sommige mensen praten met kabouters in het bos.’
‘Kabouters bestaan in sprookjes, in je fantasie, Alida.’
‘Bestaat God?’
‘God is geen tuinkabouter.’
‘Ik ben ook kabouter geweest.’
‘Nog zoiets engs: de padvinderij. De lengte heb je in ieder geval behouden.’
‘Ik ben niet klein, Vreeswijk, maar van geringe lengte.’
‘Ik lust nog wel een koude versnapering, Alida. En het vlees moet sudderen.’
‘Ga je gang, Vreeswijk, de kaboutertjes doen het niet.’
De heer Vreeswsijk weet het wel: ‘God is geen tuinkabouter.’
Leuke episode weer, Han. Grt
Levja, de heer Vreeswijk weet alles.
Luc, dank je wel!