‘Goed dat u dat nog steeds doet. Over de helft van mijn wandeling doe ik nu twee keer zolang.’
Dat ‘nog’ accentueert mijn vorderende leeftijd. Jaren knikken we, nu staat voor het eerst het geluid aan. Ik stretch wat omdat ik dat altijd doe na het hardlopen.
‘Dat is eigenlijk maar goed ook. Wat moet ik thuis doen? Onze wiegen hebben te ver uit elkaar gestaan. Ik wil alles maar kan niet veel meer, zij kan alles maar doet niets meer. Vreemden die zich van elkaar vervreemden.
Het is een rotziekte. Ze heeft het van haar moeder. Maar als ik dat zeg… Ik ga maar weer eens, want ze wacht wel op me. Lief hè?’
Ik ren de depressie vooruit.
Recente reacties