In het diepste gat van de nacht, wanneer de duisternis niet langer een desolaat zwart vacuĂĽm is, maar gevuld met angst en paranoia, schrik ik wakker en verstijf. Het klamme dekbed plakt aan mijn lijf, mijn borstkas doet pijn, omdat iets mijn hart samenknijpt. Het anders nauwelijks hoorbare tikken van mijn horloge galmt door de slaapkamer. Zwetend en snakkend naar adem besef ik dat mijn laatste teug gevaarlijk lang geleden heeft plaats gevonden. Een vloerplank achter het bed kraakt en ik weet dat de deemster iets kwaadaardigs verbergt.
“Arrggh, nee!” Ik word verblind, het is de nachtkastlamp van mijn vriendin.
“Wat?! Wat is er?”
Verlamd staar ik naar het leemte achter ons bed. “Och niets, het was ’t holst maar.”
Recente reacties