Ze had al uren onzichtbaar over straat gezworven. Voor haar geen arm om haar heen, mensen keken langs haar heen.
Het regende zo hard, dat alle krantjes tot pulp waren veranderd. Weg inkomsten.
Bij een Albert Heijn rolde ze zich op in een hoekje, zo dicht mogelijk tegen het glas aan, net naast de plassen.
Ze was zo moe en had het zo koud, ze zakte weg in een sluimerstand.
De volgende ochtend vond de winkelmanager het meisje met de Daklozenkranten.
āWil je een kop koffie?ā āDank u wel.ā Ze liep achter hem aan. āHeb je geen slaapadres meer, meissie?ā
Ze antwoordde ontkennend.
Ze liet een nat spoor achter, van hoop en naastenliefde.
En het regende nog lang en gelukkig.
Mooie laatste zin, Elsbeth.
Inderdaad een mooie slotzin, Elsbeth.
Albert Hein – Albert Heijn.
dank jullie wel. En Albert Heijn is aangepast.
Goed geschreven, even vreesde ik dat het zou aflopen zoals het meisje met de zwavelstokjes. Ik vind niet alleen de slotzin mooi.
Doet me denken aan een jongen die 4 tal jaar geleden stierf. In de jeugdzorg tot 18 en dan buiten geschopt. Paar weken later, alleen in een tentje, gestorven van ontbering.
Indrukwekkend geschreven met heel mooi taalgebruik.
dank jullie wel