Iedereen werd gek op de boerderij. Behalve grootmoeder en ik. De kippen kregen al maanden kalk en ze bleven maar windeieren leggen. Grootvader bracht ze in een colère allemaal naar de slachter. Met het geld daarmee kocht hij twintig kalkoenen en van de ene op de andere dag kregen zij een plaats in het hoenderpark. Mijn ooms vertelden me dat het struisvogels waren en ik geloofde het graag. Toen kochten zij alle drie een renpaard. Grootvader ontstak in een furie. Het was een onbetwistbaar grote zonde van geldverspilling en we zouden straks allemaal hooi moeten eten. Nadat zij hun eerste geldprijs binnenhaalden van de paardenrennen, kocht mijn grootvader een werk-olifant. Maar het was gewoon een boerenpaard om mee te ploegen.
Nele: het lijkt wel beestencarnaval, op z’n Vlaams dit keer.