‘Zo moet je het niet zien.’
‘Niet zien? Jullie hoeven alleen maar naar mij te kijken.’
‘Mogen we even binnenkomen?’
‘Hebben jullie difterie gehad?’
‘We vinden het ook heel erg, maar…’
‘Eén prikje was voldoende geweest. Meer niet.’
‘Laat ons even binnen, dan kunnen we erover praten.’
‘Kijk naar me! Wat valt hier nu nog over te zeggen?’
‘Het kost ons echt moeite om hier te komen hoor. We bidden iedere dag voor je.’
‘Ik heb niets aan godsdienstig antigif.’
‘Kindje, het was Gods wil.’
‘Zondag na zondag moest ik met jullie mee de deuren langs.’
‘Toen was je nog niet ziek. Dat ben ik nu wel. Ongeneeslijk.’
Na veel kijken zien ze elkaar, met de deur op een kier.
Ik voel veel pijn en schuldbesef in dit stukje. Ik begrijp alleen niet hoe onderstaande zin door één persoon (en welke) worst gezegd.
‘Toen was je nog niet ziek. Dat ben ik nu wel. Ongeneeslijk.’
@Louisa. De moeder natuurlijk. Als reactie op de zin daarvoor.
@Loisa. Of de vader, dat kan ook. Doet er eigenlijk niet toe.
@Han; de kloe is mij ontgaan. Nu wel duidelijk
@Louisa. Mooi zo.
Aangrijpend, ook spannend met dit open einde want: de deur staat op een kier…
@Thea van Dijk. Dank je wel!