Ik zeg, ik geef je een vijg uit de pan.
Zij zegt dat ik eigenwijs ben.
Ik jij-bak.
Zij jij-bakt.
Zij zegt dat het toch echt ‘veeg’ is.
Alsof ik dat niet weet.
Waarom ik het dan toch zeg.
Ik vraag of ik het moet uitleggen.
Maar dat doe ik al te veel.
Waarom zij mij dan nooit begrijpt.
Ik moet niet denken dat ik het altijd krijg…
‘Wat moet ik krijgen?’
‘Je gelijk.’
‘Is het belangrijk voor je?’
‘Voor jou dus wel.’
‘Omdat het zo is.’
‘Dat denk je maar.’
‘Luister nu eens goed.’
‘Alsof ik dat niet doe.’
‘Nee.’
‘Daar ga je weer.’
‘Kijk nu eens goed.’
‘Waar?’
‘Onder het deksel.’
‘Wat zit er in die pan?’
‘Vijgen.’
Recente reacties