‘Kom op Wout, we zitten hier op zwart zaad. Dat zie je toch!’
‘Ik weet donders goed welke zaakjes jij hebt lopen, Peter.’ Hij slaat zijn glas achterover.
‘Ik weet dat je onlangs een flinke klapper hebt gemaakt.’
‘Wout, je kent me. Waar heb je die onzin nou weer opgevangen? Van dat tuig van de richel verderop? Kom op Wout, we kennen elkaar toch?! Verdomme!’
‘Hoe dan ook Peter, jij en ik hebben nog het een en ander af te handelen.’
Hij wijst naar buiten. ‘Dat lekkere mokkel. Dat is mijn prijs.’
‘Wout alsjeblieft. Alles….’
Plotseling rennen we de wagen uit, ik voel de klap niet aankomen.
Verslagen blijf ik achter in de koeienstront, het touw nog in mijn handen.
Een logisch gevolg op kalverliefde. Dat wordt brommen.