De regen klettert tegen de ruiten van de lijnbus. Met moeite dringt het licht van de koplampen door de grijze regensluier heen en beschijnt de weg die doorheen de maisvelden slingert.
Doornat, rillend van de kou en miserie probeert Julia zich te oriënteren. In haar ontreddering is ze de lijnbus ingevlucht. Weg van de plaats waar de gruwel zijn klauwen in haar heeft gezet, van de grijpende handen onder haar rok, van de stinkende adem van de dronken kerel. Weg van de struiken waaronder ze gemolesteerd zou zijn als de buschauffeur niet aan de afslag gestopt was.
“Gaat het juffertje?”, heeft hij gevraagd en keek bezorgd naar haar bemodderde kleren.
Ze knikt van ja, hoewel haar wereld zoujuist ineengestort is.
@Marijcke. Goed maar gruwelijk
doorheen de maisvelden – door de maisvelden
aan de afslag – bij de afslag
de struiken waaronder – de struiken waarin
“Gaat het juffertje?”, heeft hij gevraagd en keek bezorgd – “Gaat het juffertje?”, had hij gevraagd en hij keek bezorgd
Dank je Han en bedankt voor de tips. Het is weer leerzaam. :))
@Marijcke. Geen dank. Ik zie in de laatste zin nog een tikfoutje: ‘zoujuist’.
Gruwelijk, maar goed weergegeven.
Dank j wel voor je feedback, Levja. :))