“Ik hou van je…â€, had ik in de gekte van de eerste verliefdheid tegen haar gezegd, en god betert, het voelde ook echt zo. Na vier maanden flirten op het werk was ik als een baksteen gevallen voor haar. Maar snelbranders zoals wij, we konden elkaar alleen maar laten uitdoven. De wind op het Vlielander strand wakkerde ook niks meer aan. Het voelde alsof ik met haar te ver in zee was gegaan en de zuigende werking van het tij ons nu niet meer kon terugbrengen. Ooit, zoals de zee alles geeft en neemt, zouden we weer op het strand worden uitgekotst. Niks dan resten wrakhout zou er dan van onze affaire over zijn.
Ik had eindeloos geduld maar nu…
Mooi beschreven.
De laatste zin kan ik niet goed plaatsen.