In de winter zijn de dagen kort. De gure wind brengt met koude vlagen witte sneeuwvlokken mee. De harde ijskristallen van de hagel striemen mijn gezicht als ik op weg ga naar het winkelcentrum.
Verlangend zoek ik in parken en bermen, want wanneer de winterkoude wordt verdrongen door de eerste zonnestralen die de komst van een nieuwe lente beloven, komen de bolgewassen eerst langzaam en dan steeds sneller boven de grond.
De bevroren bodem wordt opengebroken door groene sprietjes van dappere sneeuwklokjes met tere, witte kelken. De gele en paarse krokusvelden zullen weer een prachtig natuurpalet vormen, een streling voor het oog. Oranjegele trompetnarcissen kondigen een nieuw seizoen aan.
Ik voel mij verkwikt en haal opgewekt mijn boodschappen in huis.
Er staat in dit stukje nogal veel overbodigs, vind ik. De eerste zin voegt niets toe en is erg “tell, don’t show”. Gure zou ik schrappen, spreekt al uit het vervolg. IJskristallen van de hagel zou ik hagelkristallen van maken.
Wat dan weer ontbreekt en wat voor mij het stukje wel sprekender zou maken, is het beschrijven van het moment waarop de ik effectief het eerste sprietje groen ziet. Het is wat te algemeen, ik wil meer meeleven met de ik, en de lente zelf ontdekken ipv het verteld te krijgen.
Niet mijn bedoeling je af te breken (als ik je stukje slecht vond, had ik er geen woorden aan vuil gemaakt), maar we om verbeterpunten aan te brengen!