‘Gek! Ik word nog gek, die storm in mijn hoofd scheurt alles aan flarden. Niets van wat is geweest blijft er nog over: mijn dromen, mijn zekerheden, jij, alles is weg.’
De woorden stijgen op als warme wolken, maar botsen al snel tegen de ijskoude ramen. Hun echo kaatst tegen de muren, scheren als vleermuizen langs zijn oren om uiteindelijk vermoeid als stof op de grond neer te dwarrelen. Is het zijn verbeelding of hoort hij voetstappen op de trap? Hoort hij het knarsen van de sleutel in het slot?
Zijn hart slaat over maar het blijft stil. Neen, het moet zijn verbeelding zijn geweest.
Hij schrikt op: een deur valt in slot, voetstappen over het parket.
‘Je bent terug.’
mooi, maar ik heb wel moeite met de overgang van mijn naar zijn. In eerste zin heb je het over mijn droom, daarna het over zijn verbeelding etc. in de slotzin is er weer een direct aangesproken je.
Dank je voor je reactie, José.
Het is nochtans eenvoudig te verklaren door de aanhalingstekens.