“Wier dochter in de hel als engel geboren een duivelse jeugd had, tot zij besefte dat alle kwaad zelfbedrog vormt en dat duivels te dom zijn om hun beperking tot het kwade te doorgronden. Zij voedde moederlijk en hoereerde tegelijk de Satan zelve en wel uitsluitend om zijn en haar eigen lust, die nooit tot volmaaktheid zou kunnen komen door de boreling tussen haar borsten.”
Een vreemde gloed nam bezit van de roodbebaarde man; normaal een saaie, kleurloze figuur en een brave jaknikker, die ineens een vurige Joop werd. Het groeide tot zijn preek tegen de manke stoephoer op de hoek aan de overzijde, de belichaming van al het duivelse ongeloof.
Hij was verleid, hij was gevallen, hem restte boete.
Ingewikkeld stukje. Kan aan mij liggen, hoor.
Ik lees het later nog eens.
Een mooi geschreven stuk. Die stijl past er heel goed bij. Alleen vraag ik me af wat er nu precies groeide.
Beste Levja,
Ik parafraseer een doem- en donderpreek van een dominee.
En wat het uiteindelijk oproept.
Sorry dat het deze keer wat moeilijker in elkaar zat.
Met vriendelijke groet,
Chris
Beste Hay,
Onderwerp van doempreken zijn meestal angst, ook in dit geval. Het is wellicht overtrokken, maar mijn ervaring leert dat je het op een goede dag zo maar ineens en in het echt tegen aan kan lopen.
Met vriendelijke groet,
Chris
Dank voor deze uitleg @Chris.
Nu kan ik het gelijk meer plaatsen.