Samen zitten ze op een bankje in het park. Niet ver van het huis van haar vriendin. “He kijk, daar heb je Johannes!” Ze zegt het luider dan nodig om haar vriendin een kleur te laten krijgen. En een kleur krijgt ze. Met een rood hoofd duikt ze in haar jas. “Waarom zeg je geen hoi?” Vraagt ze haar vriendin. “Nou, gewoon. Dat durf ik niet!” “Doe niet zo stom, zal ik het doen?” En voor haar vriendin kan antwoorden roept zij; “He Johannes, ga je naar Piet?” Ze heeft het nog maar net gezegd of ze voelt een klap tegen haar hoofd. Haar vriendin heeft haar met de krant geslagen, die ze nog moesten bezorgen bij haar ouders.