De lach op zijn gezicht weerspiegelde voor de buitenwereld zijn leven. Alles leek perfect. Ja, leek. Zelden gaf hij zichzelf eraan over maar het achtervolgde hem altijd. Als hij zijn ogen sloot voelde hij de harde grond weer onder hem. Het zand kraakte tussen zijn tanden, het was verspreid door zijn korte haren. Warme vocht voelde hij dan opnieuw uit zijn hoofdwond lopen, niet wetende wat het was totdat hij het rode goedje in zijn mond proefde. De onbekende silhouetten, ijzingwekkend geschreeuw, angst, verlamming. Alles kwam opnieuw terug wanneer hij zijn ogen sloot. De wereld die hij wilde vergeten, achter hem wilde laten haalde hem altijd in dus hield hij zijn ogen open en lachte. Zijn leven was immers perfect.
Ik weet niet precies hoe ik je stukje moet interpreteren. Het lijkt (voor mij althans) nog het meest op de beschrijving van het trauma dat iemand door een roofoverval of zo heeft opgelopen. De dystopie kan ik niet zo meteen ontdekken, maar misschien heb ik het wel anders gelezen dan jij het bedoelde?