Hij was groot en sterk, je zag hem overal bovenuit steken. Als ik hem zag dan sloeg hij zijn beide armen om mij heen. Als begroeting, dat was zijn enthousiasme.
Bij ieder ander had ik de omhelzing afgeslagen, bij ieder ander had ik gevraagd om dat niet weer te doen.
Hij was echter anders.
Hij stonk wel, als ik met mijn tengere lichaam tegen zijn jas werd aangedrukt, dan rook ik de geur van de straat. Daar zwerfde hij rond, daar was zijn thuis, zijn plek.
Op de vrijdagen dronk hij bij ons zijn kopje koffie, tijd voor gesprek en ontmoeting.
Ik zie hem al jaren niet meer, maar soms ruik ik hem en dan glimlach ik om de herinnering.
Recente reacties