Het was stil op straat. De honden blaften niet meer, de katten miauwden nog slechts in stilte en de parkieten hielden wijselijk hun snavel omdat elk ingezet melodietje smoorde in de zinderende, stilstaande hitte. Zweetstromen kolkten als woeste rivieren over de ruggen van degenen die zich in deze bakoventemperaturen moesten inspannen. Een middelgrote zalmpopulatie had daaraan veel plezier kunnen beleven, ware het niet dat deze zeer smakelijke vissoort nog niet had ontdekt dat het op mensenruggen heerlijk stroomopwaarts zwemmen was.
Het was de langste dag, het warmste jaargetijde was nog maar net begonnen en liet zich direct van zijn meest genadeloze kant zien.
Toen werd hij wakker, rillend van de koude ochtendwind die door het slaapkamerraam jakkerde. Het was zomer.
zou de goede Sint wel komen nu hij het weer zo lelijk vindt …
Leuk, ik was ook bezig zoiets te schrijven.
Dit is op geen enkele manier een sprookje te noemen.