Piet loopt met twee meisjes door het bos. Hij heeft een vlinderachtig gevoel ten aanzien van elk van hen, en zij kijken hem steeds verwachtingsvol aan als hij iets zegt, wat overigens niet vaak gebeurt. Zij zoeken zich moeizaam een weg, lijken verdwaald. Zij komen bij een open plek, en gaan op afstand van elkaar op het mos zitten. Betsy heeft een fles witte port bij zich, zij laat die rondgaan.
In de zon doezelen de meisjes weg, Piet kijkt het tafereel treurig aan. Kijkt om zich heen – speelt de port hem parten? Zijn dat bomen of tuinkabouters, daar aan de overkant?
Tuinkabouters? Hij barst in snikken uit, heeft misschien nooit zoveel tranen gestort – maar dat is overdreven.
Recente reacties