Wit wapperend om haar ranke lijf en langs haar benen, wit zijn bijna haar lange haren, wit is haar te bleke prachtige maar diep gegroefde gezicht
Wit zijn de schuimkoppen op het woeste water, witte lelie blaadjes zijn drijvende.
Wit is het schuim op de gladde hoge donkere rotsen, wit wordt het voor haar ogen als ze te lang in het denkbeeldige licht van de duisternis kijkt.
Kijken zonder echt wat te zien, maar zo voelbaar ijskoud wit van binnen.
Wit als ze verdwijnt in het licht van de eindeloze lange tunnel, steeds een beetje witter, steeds een beetje lichter.
Gevoelloos wit gedragen.
Wit is het gescheurde stukje stof wat achter blijft naast het wit van het schuimende woeste water.
Wat restte was slechts de bleekheid van de dood?
Voelbaar wit.