Het was nog vroeg in het seizoen. De appartementen stonden grotendeels leeg.
Het viel amper op dat er scherven op het terras lagen. Geen tere kindervoetjes die naar het zwembad holden. Geen lome badgasten met bezoedeld hoofd die achteloos rondliepen.
Het bloedspoor in de centrale hal ontlokte een gil bij de stagière, nog weinig gewend aan het geweld die de zomers met zich meebrachten.
Lijkwit van schrik keek ze op naar de liftdeuren die zich openden. Een man stapte naar buiten, met in zijn kielzog een tierende tiener. Overbekend gedrag van verwende koters, die bij de minste tegenslag in verzet schieten.
Met forse pas beende de man naar de uitgang. De tiener raasde achter hem aan, slipte, en viel languit.
Wat moet ik me voorstellen bij een ‘bezoedeld’ hoofd?