Gelukkig en lang, nee, ineens stond de kankerwolf, gestuurd door de boze fee, bij het paleis waar hij, koningszoon, ooit op een wit paard binnenreed, uitgestrooide broodkruimels volgend, om doornstruiken te slechten, haar het muiltje te passen, de jongste zoon en het prinsesje tevoorschijn te kussen, die dwergenklein popelden bij het koekhuisje.
Maar toen naaide de kwaadaardige wolf stenen in zijn buik, die hem knibbelknabbelknuisje doodmaakten.
Trouwhartige reus, er bleef geen geitje over in zijn klokā¦
Glazen kist vol herinneringen, rode kap van pijn, voorover de put in⦠Sneeuwt het daar, vrouw van het holle leven? Wanneer regent het dan goudstukken? Wie kust er nu?
Hoe lang duurt het, Vadertje Tijd, voordat niemand weet, niemand weet dat er eens was?
Recente reacties