Haar hoofd is net zo wazig als de straten buiten. Haar blik vertroebeld door de mist en liefdesverdriet. Nooit zou ze hem meer vasthouden, geen zachte aai over haar rug, nooit meer zijn zachte gesnurk waar ze zich eigenlijk zo aan ergerde. Zes jaar lang hadden ze alles gedeeld, waarvan 3 jaar ook haar zus, zoals kort geleden bleek. En hij wilde met Karin verder. Geen ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’ voor haar. Haar sprookjesprins was vertrokken, op weg naar een nieuw leven. Zij mocht verder met de brokken van hun gezamenlijke leven. De stad is verstild en haar verdriet en pijn echoot in de straten, weerkaatst tegen de huizen.
Ze heeft de auto nooit aan zien komen.
Melancholisch beeld van liefde en mist, met gruwelijke conclusie, zoals sprookjes horen te zijn.