Hij zucht.
“Wat is er, schat?”
Ze strekt haar armen van achteren om zijn borst heen en streelt die zachtjes.
“Dit gaat werkelijk nergens heen. Ik staar al uren naar dit blanco vel papier. Wat zeg ik? Dagenlang.”
Weer zucht hij, dieper nu.
Ze knijpt hem wat steviger vast.
“Het enige waar ik goed in lijk, is in het schrijven over hoe moeilijk het wel is om te schrijven en om schrijver te zijn. De dagelijkse worsteling, het gevecht met het kneden van woorden en hoe ze te gebruiken. De zwaarte van zinsconstructies ondergaan. Mezelf afvragen of het dit allemaal wel waard is.”
Ze laat langzaam haar greep los.
“Maar daar, lieve schat, ben je zo heel erg goed in.”
Herve, ik zou hier de meest bekende Cruijffiaanse uitspraak kunnen opnemen, maar ik denk dat je wel weet welke ik bedoel.