Het satijn gleed over haar naakte lichaam, schonk haar een blanco huid. Minuscule vingertoppen van penseel nummer vierentwintig tastten haar landschap af, namen haar eindeloze benen, verkenden de grenzen met haar billen. Tintelend rekte ze zich uit. Haar gekreun trilde door het hout. Ze kromde haar rug, haar Venuskuiltjes aftekenend. Koude verf bluste ze, cyaan en magenta, haar favorieten. Kleine likjes proefden de stof, versmolten ermee, spreidden zich gewillig uit. Ze snakte naar contact, hunkerde naar langere halen, onstuimig kronkelend tot een patroon van willekeur.
‘Wat doe je?’ kirde ze, terwijl ze zich op haar rug draaide.
‘Je hebt rare streken geleverd. Vreemdgaan is onvergeeflijk.’
Het penseel verruilde zich voor koud staal. Rood mengde zich in. Haar lijkwade was compleet.
Recente reacties