Een vervallen boerderij is mijn schuilplaats. Wat er met de vorige bewoners gebeurd is weet ik niet. De gaten vallen in de gordijnen, overal ligt stof. Het is zo lek als een mandje maar ik weet precies waar ik droog kan zitten tijdens de koude februariregen. Ik doe niet veel, overpijns slechts mijn zonden en vervloek de dagen die zich blijven herhalen.
Alleen tijdens de nacht kom ik tevoorschijn. Dan sla ik mijn vleugels uit en ga op jacht. Ik deel in de chemische roes en zuig gulzig het schemerduister op. De scherpe lijnen vervagen tot de geur van rokerige natte jassen en het rinkelen van glazen.
Het is oneerlijk verdeeld: de nachten zijn te kort, de dagen te veel.
Recente reacties