De veldslag begon zo glorieus: blinkende harnassen in de zon, zwaarden als bliksemschichten. Maar langzaam kleurde het bloed het terrein roestbruin. Zomer werd herfst en daarna een winter die geen sneeuw verdiende.
Ineens was het oorverdovend stille einde daar. Ik knielde in de modder maar kon geen god verzinnen. Dus ik bad voor wie het maar wilde horen.
Voorzichtig voelde ik de eerste zonnestralen terugkeren, een tedere tinteling op mijn huid. Ik opende mijn ogen. Daar stond jij, lachend, stralend.
‘Kom’, zei je, ‘er is nu alleen nog wij.’
Ik pakte je uitgestoken hand en volgde. Je waste de wonden van mijn lichaam en mijn ziel. En ik zaaide de akker in, het zal ergens in het voorjaar geweest zijn.
Heel bijzonder. Daarom voel ik me bezwaard om te zeuren of hier nu wel of niet een hoofdletter moet volgen na de dubbele punt.
Dit geldt ook voor deze zin: ‘Kom’, zei je, ‘er is nu alleen nog wij.’
Wel een goede voor een taalles. Ik schrijf me in ….
@Levja, Tslinger. Mooi stukje. Na de dubbelepunt hoort hier geen hoofdletter. Het is een verklaring, uiteenzetting en geen citaat.
‘Kom’, zei je, ‘er is nu alleen nog wij.’ Hier hoort ook geen hoofdletter. Het is één zin. In feite staat hier zonder aanhalingstekens: Kom, er is nu alleen nog wij.
Dus staat het hier helemaal goed.
Ook hartelijk dank voor de duidelijke uitleg, Han.