Jaren vijftig, een slaperig stadje in New Mexico op het begin van de zomer. We zien een vrouw van rond de dertig met rood opgestoken haar en bruine ogen in een gezicht vol sproetjes. Ze loopt tevreden rond in haar nieuwe huis. Jack, haar man, is vanochtend vroeg naar zijn werk vertrokken. Vanmiddag komen haar vriendinnen langs. Door het keukenraam ziet ze de voortuin en de Cadillac met staartvinnen die op de oprit van de buren pronkt. Ze pakt een magazine van het dressoir en bladert er vlug doorheen. Dan hoort ze een aanzwellend gezoem achter het huis. Ze opent de achterdeur en loopt naar buiten. Een metalen schotel daalt uit de strakblauwe hemel en landt verderop in het maïsveld.
Een bijzondere vorm van quarantaine, vrees ik. Met grote glimlach gelezen.