Ik zet mijn spullen op een rij en stapel steeds hoger. Op de dozen die ik niet vertrouw plak ik een sticker met een vraagteken. De limoen in mijn borst pers ik uit zonder een oordeel te geven. Soms zit er een astronaut aan tafel. Hij helpt met stutten. Binnen de lege dozen waait het steeds harder. Dat hoor ik ’s nachts als ik postzegels op weke delen plak. De gestapelde plastic bekertjes houden nog stand. Er lopen beestjes op de rand die nooit meer thuis komen. Net als degenen die geen mond hebben. Zij tikken met hun vingertoppen op de ruiten. Totdat ik mijn bebloede tong laat zien. Dan wordt het stil en telt er iemand af naar nul.
Vind je het gek als ik dit als SF proza lees? Positief bedoeld dan.