Vlak voordat hij met zijn fiets op de vrouw van rond de zestig knalde, had hij haar herkend. Zolang hij hier woonde, zwierf en schuifelde ze al door de stad. Omdat ze soms liep te schreeuwen, had ze hem altijd een beetje angst ingeboezemd. Wat ze precies riep kon hij nooit zo goed verstaan, iets bijbels of zo. Ze had zeker weer tussen de auto’s zitten piesen, dat had hij haar een keer eerder zien doen. Net toen ze haar rok omhoog gooide en een straal naar beneden kletterde, was hij langs gefietst. Hij had het deze geweldige stad onwaardig gevonden. Nu had hij haar nog omver gereden ook. ‘Warm, warm, warm, wat zijn we allemaal arm!’ brulde ze, keihard.
Geen slecht stukje, maar die dystopie zie ik er niet zo in.
Ik ben het helemaal met bovenstaande reactiegever eens.