Lentekriebels, voorjaarsvlinders, prille voorbodes van geluk.
Daar in die stoel zat zijn jongen, een bonk hormonen, onherkenbaar te smelten.
Het meisje was klaar met vegen, maar was zichzelf vergeten.
Te argeloos bijna was hij eraan voorbij gegaan, zijn knipoog was de vonk die nog schortte. Zoonlief had gelukkig niets gemerkt, hij voelde zich gelijk overbodig.
Hij maakte zich uit de voeten: āeven een handdoek halenā kwam mompelend over zijn lippen.
Opstijgend in de lift besefte hij dat boeken in het vroegseizoen prima uitpakte.
Met minder mensen om hen heen groeide opmerkzaamheid en ontstond nieuw perspectief.
Alles werd anders, zoon werd mans, diens ongeremde impulsiviteit maakte plaats voor dagdromen.
De band tussen vader en zoon balanceerde niet meer langs een afgrond.
mooi beschreven zoon werd mans.