‘Pleurt op, zei ik toch.’
‘Neen Riek, daar komt ik niet voor.’
‘Wat mot je dan met je kapsones.’
‘Wijffie, er legt een lijk op straat, vlak bij je kroeg.’
‘Ik trekt gauw me jas aan, Gerrit is effe weg. Weten de smerissen het al?’
‘Tuurlijk, ik heb zelf 112 gebeld, volgens mijn gaat ’t om moord.’
Wagens met zwaailichten, de straat afgezet. We zien agent Hoekstra. ‘Wie is die dooie vrouw?’
‘Hoe weet jij dat het een vrouw is makker, ken je nog meer wapenfeiten? Kom mee voor verhoor.’
Twee maanden later beken ik de misdaad. Drie jaar daarna word ik vrijgesproken. Ik krijg drie ton van de staat. Gerrit bromt nu.
Hoekstra is met Riek een kroeg begonnen.
Dit stukje is een vervolg op het eerdere stukje Noordsingel
Een krimi in het kort en dan ook nog het weekwoord erin.?
dit verhaaltje hoort ook bij de reeks misdaadverhalen, maar staat daar nu niet bij.