‘Ze keren zich allemaal tegen mij.’
‘Heeft u enig idee waarom?’
‘Nee, anders lag ik hier niet op uw divan.’
‘Sofa, mevrouw.’
‘O, weet u het beter? Iedereen weet het beter. Maar mijn beter is nooit goed genoeg.’
‘Waarom denkt u dat?’
‘Weet ik veel. Er wordt nooit naar mij geluisterd.’
‘Misschien moet u wat vriendelijker doen.’
‘Vriendelijk? Nee, nou wordt ie mooi. Doen zij vriendelijk?’
‘Misschien is het verwachtingspatroon het probleem. Bij voorbaat doen mensen niet aardig tegen u, omdat u dat zelf ook niet bent. Zo krijgt u nooit de aandacht die u wilt.’
‘De realiteit windt me totaal niet op, Pieter.’
’Nee, mij ook niet, Marjolein.’
‘Zullen we dan maar weer de piloot en de stewardess doen?’
Misschien toch maar beter voor doktertje gaan of visser.