De zon zakt als een oranje bal gevangen in een lavalamp uit het blauw tot in het groen.
In het linkeroor het zich telkens herhalende aanzwellen en wegsterven van rollend tij, zonder wind.
Rechts de bassen, het wit en sprookjesachtige schouwspel dat weerkaatst op wanden van glas.
Voor mij een koppel slenterende geliefden.
Een meeuw vliegt beledigd krijsend in de richting van het duin.
Dan laat mijn hand de jouwe los.
Rechts is nu de zee.
Links dansen de bedronken zomergasten zich het zweet.
Achter mij loop jij.
Achter mij lopen de geliefden.
Voor mij ligt de toekomst.
In de verte lonkt geluk.
Niet omdraaien.
Doorlopen en je nooit meer omdraaien.
Dit moet wel een gedicht zijn.
Berend weet hier met woorden een schilderij te voorschijn te toveren.