Daar sta ik dan, in mijn korte broek, T-shirt en gympen, klaar om een opdracht uit te voeren voor onze gymleraar. De opdracht hangt aan het plafond: Touwklimmen.
Ik heb me altijd afgevraagd hoe je van iemand als ik, een kereltje, gespeend van enig atletisch vermogen, ietwat mollig en trager dan gemiddeld, zoiets kunt verlangen.
Ik grijp naar het touw, en doe een poging me op te trekken om na enkele seconden weer veilig op de grond te staan. Mijn klasgenoten tikken inmiddels het plafond aan. Nog een keer proberen, āJe kan het!ā moedigt de leraar me aan. Een paar moedeloze pogingen later schudt hij zijn hoofd. Ik doe hetzelfde en vraag me af of ik hem moet troosten.
Het mollige heeft ons met twee benen op de grond gehouden, herkenbaar! Ik had zo graag ooit eens een vogelnestje aan de ringen gemaakt.
Inderdaad, herkenbaar. Ook ik heb nooit kunnen touw- of paalklimmen, hoewel ik niet mollig was. We hebben ons niettemin weten te redden in het leven, toch?
Wie hoog klimt kan diep vallen. Blijf maar lekker met beide benen op de grond. Niets mis mee.