“Vandaag gaan we terug in de tijd. We gaan het hebben over Amsterdam. Wie weet iets over onze stad? …. Wat veel vingers! Eh, Pietje?”
“Amsterdam is de hoofdstad van Nederland, meester.”
“Goed zo. Wie weet er nog meer van Amsterdam? Ah, een paar vingers. Mientje?”
”Dat de stad op palen is gebouwd, meester.”
“Heel goed, Mientje. En hoe weet je dat?”
“Van mijn vader.”
“Wat doet je vader, Mientje?”
“Hij zit op de kraan en heit palen, meester.”
“Weet nog iemand iets? … Jantje?”
“Het heette vroeger Amosterdamme, meester.”
“Oei, bijna goed, het was Amstelredamme, dam in de Amstel. Hoe weet je dat?”
“Van mijn opa.”
“Werkt die bij het stadsarchief?”
“Nee meneer, hij werkte bij Luycks.”
Erg leuk in je stukje het wedstrijdwoord verwerkt. Ik dacht echt, oh, ja, dat is waar ook.
@Levja tnx.