Vissen met maden, u kent dat vast wel: vissen met een mooi, wit, rimpels pulserend, levend vetsliertje met vlezige oogjes die niet eens knipperen als er een roestig vishaakje in geprikt word. Daarna laat het zich, vrolijk kronkelend aan dat haakje, verzuipen in het viswater, tenzij een hongerige vis de verdrinkingsdood van het smakelijke hapje kan voorkomen.
Mijn vader had dergelijke maden in een blikje, in het hok, bij zijn visgerei. Toen kleine Johannes op een dag die maden wilde bekijken en het blikje openmaakte bleken er honderden vliegen in te zitten. Van die grote, snorrende, blauwe krengen. Het hele hok zoemde.
Ik vraag me nog af hoe het kan dat er zoveel vliegen uit zo’n klein blikje kunnen komen.
Een Godswonder in een roestig blikje – ogenschijnlijk kleine dingen die je nooit vergeet, net als de met een netje uit de sloot opgeviste kwakkebollen, die in de glazen wekpot tot kikkers uitgroeiden. Mooi om in kleine verhalen de herinnering te voeden.