Uit de lucht gegrepen.
Ik was uit de lucht, want ik ben gegrepen.
Gegrepen door dat wat het leven heet.
Bij mijn enkels, bij mijn haar, mijn polsen, mijn handen, mijn keel.
En gezien ik -buiten de dood- geen verweer tegen het leven ken,
sta ik machteloos.
Ik spartel wat en trap wat na, maar echte deuken maak ik niet.
Het leven lacht mij uit en ik glimlach flauwtjes terug.
Zelfs mijn charmes doen haar niets.
Links en rechts slechts omwegen.
Er doorheen schijnt de enige juiste richting te zijn.
En dan de kleine lettertjes onderaan het contract: ‘Hoe het ook schijnen, blijken, of heten mag, de meest geduchte wegen bewandelt u alleen.’
En zo geschiede.
En zo hoort het.