God, wat was dat mooi, ons familieoord.
Pa en moe woonden er, en schoonmama.
Alle broers en zussen van beider families, met wederhelften en kinderen, waren hier thuis; wandelend, genietend van de goedwillende sfeer die overduidelijk in de lucht hing, in de bomen en bloemen, in de warme zonnestralen en de geur van hoog gras die zelfs in de winter bleef hangen.
We zongen de toptwintig; bijen zoemden mee en met vriendelijke wespen dronken we gezamenlijk uit glazen zoete wijn en parelend pils.
Er wandelde een man; hij bekeek onze familiewoonst met duidelijk verlangen en we wenkten hem zich bij ons te voegen.
Hij kwam, en vertrok weer toen hij de jongedochters niet meekreeg.
Zoals gezegd: dit was een sprookje.
Recente reacties