‘Vogel, wat fluit je mooi. Vogel, wat fladder je mooi met je vleugels. En vogel, wat vlieg je mooi.
Vogel, wat is je snavel mooi. Vogel, wat zijn je pootjes mooi. En vogel, wat zijn je veren mooi.’
Vanaf de dorre bladeren op de grond, staart muis omhoog. Vogel fladdert heen en weer, van tak naar tak. Vanuit de lucht zingt hij een prachtig lied. Zijn veren stralen.
‘Vogel!’, roept muis steeds weer. Maar vogel hoort hem niet. Totdat vogel neerdaalt op de ritselende blaadjes, vlak naast muis.
‘Hoi muis.’ Vogel glimlacht.
‘Hoi vogel.’ Muis stamelt. ‘Je bent zo mooi. Mag ik met je mee?’
‘Natuurlijk. Volg me maar.’
Vogel slaat zijn vleugels uit. En muis vliegt. Achter vogel aan.
Recente reacties