IJskapje huppelde met een mandje sneeuwcakejes in haar hand over grote ijsschotsen. Opeens sprong er in de verte een schots rechtop. IJskapje gilde en stopte. Het was de Boze Schots. Met doffe dreunen naderde hij haar. Hij hijgde en lispelde:
‘Zo, wat heb jij een mooie ijspegels.’
IJskapje rende de sneeuwvlokken onder haar voeten, maakte een hink-stap-sprong over de schotsen, holde als een wervelwind in een verticale sprint tegen een kathedraal van een gletsjer op, terwijl de sneeuwcakejes uit haar mandje slingerden en één voor één in de wagenwijde bek van de Boze Schots terechtkwamen. Op de gletsjertop maakte IJskapje een salto achterwaarts, daarna een driedubbele flikflak, waarna ze loodrecht naar beneden dook en duizelingwekkend diep in een wak belandde.
Recente reacties