Uit de verhuiswagen stapten mannen. Gespierde armen onder strak zomerse T-shirts. Antieke meubels, pannen en een azuurblauw tapijt. Alles kreeg een plekje op de kleine houten zolder, waar de balken zo laag hingen dat haar minnaars hun hoofd stootten.
De eerste dagen bungelden twee onvermijdbare voeten uit het raam. Haar tenen wiebelend op noten van Franse chansons, begroette ze naamloze voorbijgangers. ‘Héy, hoi, mooie fiets!’
Op een kleffe maandagmorgen, het zweet plakte mijn billen dichterbij elkaar dan anders, floot ze; Pfieuw Pfjieuw! Of ik samen noodweer wilde vangen?
Eenmaal boven moest het azuurblauwe tapijt over de balkonspijlen. ‘Nu moet je wachten’.
In de verte begon de donder, als kanonnen in een zelfgecreëerde Derde Wereld Oorlog. Buienradar prognosticeerde windkracht tien: dodelijk.
Recente reacties