We delen met wildvreemden een warmtepaal. Onze ruggen en billen worden verwarmd. De voorkant van ons lichaam proberen we te vergeten. De schemer valt. Er is een Italiaan. Er is een jongen. Er is een vader. Er zijn meisjes. En ze gaan allemaal ergens heen. Totdat de trein komt drukt de Italiaan elke vijf minuten op de knop.
En later in de trein gaat het van naar de Italiaan kijken, en teruggekeken worden naar uit het raam kijken. En van uit het raam kijken gaat het naar naar het raam kijken want het duister valt. De mensen lijken het niet te zien. Dat ze het ene moment nog naar de wereld keken en het volgende moment alleen nog naar zichzelf.
Ramen worden soms spiegels, maar spiegels worden vrijwel nooit ramen. Ergo zien mensen die meer naar ramen kijken dan naar spiegels meer van de wereld