Hans schuifelt door het mistige avondduister. Zijn gestalte is gebogen.
De straten zijn verlaten; Nederland kijkt het achtuurjournaal.
Tijdens de maaltijd heeft hij de knoop doorgehakt. Een half bord bruine bonen met spekjes, doorgaans toch zijn favoriete gerecht, is in de vuilnisbak verdwenen. Hij heeft niet meer afgewassen.
Het moet een afgelegen plek zijn. Niet een plek waar moeders met jonge kinderen langskomen. Niet te dicht bij een school. Ook niet ál te afgelegen. Hij wilt wel tijdig gevonden worden, voordat hij door aaseters aangevreten zal zijn. Zijn nabestaanden, zijn neefjes en nichtjes, wilt hij de gruwelen van een verminkt lichaam besparen. Ook zijn laatste restje eergevoel komt om hier de hoek kijken. Enige ijdelheid is hem nooit vreemd geweest.