Wiebeltje blies zijn laatste adem uit en zweefde als een geest de eindeloze ether in. Hoe hoger hij klom, hoe meer hij zich één voelde met de ijler wordende lucht. Al wat hij zag, leek van dunne nevelslierten gemaakt. Hij merkte hoe hij langzaam opging in het Grote Niets.
Ze hadden hem verteld van de tunnel en het licht, van de hemel en het eeuwige geluk. Maar hoe hij het onmetelijke ook afspeurde, niets van dat alles kon Wiebeltje zien. Hij had de geest gegeven, maar de geest gaf niet terug. Het werd donker om hem heen. ‘Dat was het dan,’ dacht hij. ‘Na het leven is er niets. De hemel is een sprookje, wie dood gaat wordt een spookje.’
En toch is het zo, wie gelijk heeft, heeft gelijk een verrukkelijk einde!
Beste Cha Po, laat dat einde nog maar even wachten.