‘Dit is het lekkerste op aarde,’ zei de meesterslager lachend, ‘maar niet voor kneuzen.’
Thuis sneed ik, ook lachend, de folie los. Een overweldigende stank benam mij de adem. Alsof ik per ongeluk op een sinds jaren verlaten ammoniakfabriek was gestuit. Haastig zette ik een bovenraampje open. Eenmaal gewend aan de lucht, nam ik de olijfbruine massa uit haar bakje en legde het in de olie. Spetters knalden langs mijn ogen. De blubber – was het eigenlijk wel vlees? – vloeide uiteen als vulkanische modder.
Uitgekookt en aan tafel gezeten, aanschouwde ik het gerecht voor mij. Ik nam een hap. Kauwde. Ik vloog omhoog en haalde juist op tijd het toilet. Ik was een kneus. Of de meesterslager een bedrieger.
Ik kies voor de gulden middenweg.
Volgens mij hebben alle delicatessen iets aparts (en vaak weerzinwekkends).